Je hebt er vast wel eens van gehoord: de aandoeningen ‘melkziekte’ en ‘slepende melkziekte’. We spreken van melkziekte als dieren een calciumtekort hebben, en van slepende melkziekte als er een energietekort is. Mensen die ook koeien houden kennen deze aandoeningen bij koeien kort na het kalven. Bij schapen kunnen deze aandoeningen echter aan het einde van de dracht optreden. Het lastige is dat deze twee aandoeningen zonder aanvullend onderzoek zeker in de beginfase lastig van elkaar te onderscheiden zijn.
Op verreweg de meeste schapenbedrijven in Nederland is het nu de dekperiode. De ram is er nu net uit, volop bezig of gaat er binnen enkele weken tussen. In principe betekent dat een rustigere periode voor de boer. In de eerste periode van de dracht is stress namelijk een zeer nadelige factor. Hoe verder we in de dracht komen hoe drukker het dan weer wordt voor de schapenhouder omdat er dan weer nagedacht moet worden over bijvoeren, opstallen, vaccineren, enz.
Maar is de winter dan een periode waarin de schapenhouder lekker warm bij de kachel kan gaan zitten? Zeker niet, er blijft genoeg te doen!
Door het winterse weer neemt de kwaliteit van het gras snel verder af. Daardoor wordt het lastiger om voldoende voer op te nemen, terwijl de behoefte van drachtige ooien aan het einde van de dracht juist stijgt. Het risico op calciumgebrek (ophaalziekte) en slepende melkziekte neemt dan flink toe.